portret

Bedenk ook hier dat bijna alles met (het zien van) vlakken te maken heeft. Tinten strekken zich uit over vlakken en probeer deze te zien. Lichte en donkere plekken, overdrijf in het begin. Werk van grof met grote contrasten licht/ donker naar fijne contrasten en probeer voorzichtig overgangen te maken van het ene vlak naar het andere (lichte kwast druk). Besteed in het begin veel aandacht aan de contouren van de schedel (kijk daarvoor ook naar de vlakken buiten het hoofd: de restwaarde van het geheel. Als je die grof aangeeft, heb je al de hoofdomtrek). Let op: de kaaklijn heeft net onder het oog, bij het jukbeen, een verbuiging en ook halverwege ter hoogte van mond/neus. De schedel en dus kaak, zorgen het meest voor herkenbaarheid van het portret. Ogen pas op het laatst inschilderen. Kijk ook goed naar de schaduwen van de neus, vooral midden-onder de neus, tussen de neusgaten.